Corstiaan van der Hoff in de Ommerschans.


Uit jaargang 13, nr. 1, februari 2007 van de kwartaaluitgave "'s-Gravendeel door de eeuwen heen" van de Historische Vereniging 's-Gravendeel.

Corstiaan van der Hoff woonde in 's-Gravendeel. Van beroep was hij schippersknecht en sjouwer. Hij werkte dus vaak aan de 's-Gravendeelse haven en deed daar klusjes. Zijn broer Hendrik was schipper en voer vanuit Rotterdam met een lichter. Misschien dat hij af en toe voor zijn broer werkte.

In juli 1825 was echter bijna het hele dorp 's-Gravendeel verbrand. Iedereen probeerde zo snel mogelijk weer aan voldoende contanten te komen om zijn huis op te bouwen. Het aanbod van schippersknechten en sjouwermannen was verdubbeld of wel verdriedubbeld. Voor Corstiaan was er geen droog brood meer te verdienen. Hij was nog jong, dus hij besloot zijn geluk elders te beproeven. Hij trok naar Gorinchem om zich daar als schippersknecht aan te bieden.

In augustus 1825 kreeg Hendrik van der Hoff een brief van zijn broer Corstiaan vanuit Ommen. Daarin stond dat Corstiaan in de gevangenis was gezet wegens landloperij. Hendrik ging meteen met die brief naar de burgemeester Elshoff en vroeg hem om hulp. De burgemeester las de brief nauwkeurig.

Corstiaan schreef dat hij in Gorinchem naar een schipper uit 's-Hertogenbosch was gegaan om zich bij hem te verhuren. Daarna was hij de stad weer uitgegaan. Echter, toen hij de poort wilde passeren, was hij aangehouden door een politieman, die had gezegd: “Kom maar eens mee.” Hij was rustig met deze dienaar van justitie meegegaan. De agent had hem naar de politiecommissaris gebracht, die hem naar zijn papieren had gevraagd.

Omdat Corstiaan geen papieren bij zich had, werd hij zonder enig verhoor naar de gevangenpoort gebracht. Hij had gevraagd de officier van justitie te mogen spreken, maar dat werd hem niet toegestaan. Hij had de dagen daarop diezelfde vraag keer op keer gesteld, maar steeds vruchteloos.

Na twintig dagen in het cachot was hij, zonder onderzoek, zonder verhoor, zonder ondervraagd te zijn, geboeid naar Ommerschans vervoerd, een kolonie in het oosten van het land, alsof hij een landloper was, want in de kolonie Ommerschans bevonden zich allemaal bedelaars en landlopers.

Hij wist zich echter van de prins geen kwaad. Tenminste, dat schreef hij.

Burgemeester Elshoff was met Corstiaan begaan. Hij besloot meteen – op 27 augustus 1825 - een brief naar de officier van justitie te Gorinchem te schrijven, om hem de juiste toedracht uit te leggen en hem te verklaren dat Corstiaan een degelijke 's-Gravendeler was, die betrouwbaar was en geen landloper. “Corstiaan heeft altijd de kost verdiend als schippersknecht of sjouwerman bij zeeschepen, hij heeft het niet nodig te bedelen. Er moet een fout zijn begaan.”

Er was geen fout begaan. De gemeenteraad van Gorinchem was gewoon slim geweest. Voor elke landloper die zij aanbrachten, kregen zij 40 gulden. Koning Willem I wilde zo graag dat de kolonie gevuld werd, dat hij die premie had toegezegd zolang er nog geen 1500 bedelaars waren ondergebracht.

Een jaar later verbleef Corstiaan nog steeds in de Ommerschans. Hij moest daar heropgevoed worden, want aan landlopers, bedelaars en andere personen met een zedeloos gedrag, had ons land geen enkele behoefte. Het opvoedkundige element in de heropvoeding was een therapie die Corstiaan moest ondergaan, bestaande uit werken en niet gewoon werken, maar hard werken in de landbouwkolonie: land ontginnen en ambachtelijke werkzaamheden verrichten.

De kolonie was voor een groot gedeelte zelfvoorzienend. Voor de productie van voedsel beschikte de inrichting over 21 eigen boerderijen op eigen grond. Wie zich onderscheidde in landbouwkundig inzicht en goed gedrag, kreeg de kans een wat meer leidinggevende functie te krijgen op een van de boerderijen. Voor Corstiaan was dat er niet bij. Hij bleef erop hameren dat hij onterecht was opgepakt. Juist die houding maakte hem ongeschikt voor een leidinggevende taak. Hij kreeg van anderen te horen wat er van hem verwacht werd: spitten van grond, planten van groente en andere tuingewassen, omhakken van bomen en zagen van planken.

Ontsnappen was er niet bij. Op verschillende strategische plekken aan de uiterste grenzen van het kolonieterrein stonden zogenaamde “limiethuisjes”, die bewoond werden door kolonisten die tot ordebewakers waren bevorderd vanwege hun getoonde goede gedrag.

Verder was er ook nog een militaire eenheid van 25 soldaten die ervoor zorgden dat elke ontvluchte bewoner van de Ommerschans meteen weer terug werd geplaatst.

Langs de weg tussen Balkbrug en Ommen, nog op het terrein van Ommerschans, stond een huis waarboven stond: “Nummer 4”. Het gebouw heette “huize De Beuk” en was een voormalig regentenhuis, waarin de bestuursleden van de Maatschappij van Weldadigheid bij elkaar kwamen om zaken te bespreken die met de kolonie te maken hadden. Daar werden de brieven behandeld die door de gouverneurs en familieleden werden geschreven.

Corstiaan wachtte zijn tijd af en schreef zijn broer nog maar eens over zijn harde leven, het slechte eten en de lange en zware arbeid. Hendrik zocht burgemeester Elshoff nog een keer op en vroeg hem nogmaals om hulp.

Elshoff wilde graag helpen, want hij vreesde dat er een grote rekening aan zou komen, die de gemeente zou moeten betalen voor verzorging en heropvoeding van de ‘s-Gravendelenaar Corstiaan van der Hoff. Gelukkig had Hendrik al aan de gouverneur van Zuid-Holland een brief geschreven waarin hij zich bereid verklaarde alle onkosten te vergoeden die zijn broer gemaakt zou hebben, als hij maar vrij zou komen.

Elshoff schreef ook nog eens aan de gouverneur en weidde uit over de goed bekend staande familie Van der Hoff, waar ieder hard werkte en waarin geen landlopers voorkwamen. Corstiaan moet in Gorinchem echt uit baldadigheid of brooddronkenheid zijn hand hebben opgehouden, want anders had hij er geen verklaring voor.

Helaas kreeg de gemeente 's-Gravendeel een rekening van ƒ 35 te betalen wegens verzorging van Corstiaan van der Hoff. Die rekening werd naar 's-Gravendeel gezonden, niet naar broer Hendrik. De gemeente was onderhoudsplichtig.

Het feit dat er een rekening gestuurd werd, betekende dat Corstiaan schulden had gemaakt. Hij zou ƒ 1,50 per week kunnen verdienen, als hij zijn best deed, zo was de stelling.

Wat er niet bij werd verteld, was, dat van dat geld al meteen een gulden werd ingehouden voor kost en onderdak. Dat hield in dat hij per week ƒ 0,50 over zou houden voor kleding en andere zaken. Dat geld werd echter niet cash, maar in bonnen uitgereikt, die in de kolonie zelf, in de Ommerschans-winkel, besteed moesten worden. Omdat het eten allerbelabberdst was, en er maar één keer per dag een warme maaltijd werd verschaft, ging het geld op aan gewoon aanvullend eten. Corstiaan kon daardoor niets overhouden, alleen maar schulden maken.

Burgemeester Elshoff berekende, dat als Corstiaan gedurende het jaar 1826 al 35 gulden schuld had gemaakt, dit bedrag torenhoog zou kunnen stijgen als de jongeman nog langer in de kolonie zou blijven. Hij schreef daarom nog maar eens een brief aan de gouverneur, waarin hij verzocht die 35 gulden te mogen betalen uit de schutterijgelden – hij moest het toch kunnen verantwoorden.

Kort daarop schreef hij een brief waarin hij uitlegde dat Corstiaan een baan was aangeboden als schippersknecht bij zijn broer Hendrik in Rotterdam en dat hij daarom niet langer als landloper beschouwd behoefde te worden.

De regenten bespraken dit geval en besloten dat Corstiaan vrijgelaten zou worden, als hij hen kon overtuigen van zijn ijver en plichtsbetrachting. Toen Corstiaan dit tenslotte begreep, ging hij zich wat beter gedragen en nog in hetzelfde jaar 1826 kreeg hij zijn ontslagpapieren.

WvV-G

Genealogische informatie.

Corstiaan van der Hoff werd op 24.4.1792 te 's-Gravendeel geboren als zoon van Hermanus van der Hoff en Adriaantje Bijl. In de Burgerlijke Stand wordt hij schipper en schuitenvoerder genoemd. Hij trouwde op 29.5.1813 te 's-Gravendeel met Maaike Broer , een weduwe, geboren te 's-Gravendeel op 20.1.1780 en aldaar overleden op 19.2.1825, nadat zij de dag ervoor van een doodgeboren kind was bevallen. Uit dit huwelijk werden nog drie kinderen geboren. In de tijd dat het bovenstaande verhaal speelt was Corstiaan dus weduwnaar en vader van jonge kinderen.

Jaren later, op 10.2.1836 trouwde hij in Rotterdam met de 30-jarige Christina Grondal . Een paar maanden eerder, op 4.8.1835 was er al een zoon Johannes uit deze relatie geboren. Dit kind werd bij het huwelijk erkend en gewettigd. In 1840 volgde nog een kind.

Het vreemde geval doet zich voor dat Christina Grondal in 1843 en 1844 nog twee kinderen krijgt, van welke kinderen in de geboorteakte geen vader wordt vermeld, zodat de kinderen de achternaam Grondal krijgt. Waarschijnlijk was Corstiaan toen al overleden en is de jonge weduwe niet kuis achtergebleven.

Bronnen: Burgerlijke Stand 's-Gravendeel en Rotterdam.